Reïncarnatie, afgeleid van het Latijnse woord 'caro' (vlees) en 're' (opnieuw), evenals het Griekse 'metempsychôsis' (herbezetting van de ziel), verwijst naar de religieuze of filosofische overtuiging dat de niet-fysieke essentie van een levend wezen, zoals de ziel of geest, na de dood niet verloren gaat, maar in een nieuw levend wezen herboren wordt. De begrippen metempsychose en palingenesis zijn ook sterk verbonden met het idee van reïncarnatie. De voornaamste religies die geloven in reïncarnatie zijn voornamelijk te vinden binnen de Aziatische tradities, met name het hindoeïsme, jainisme, boeddhisme en sikhisme. Bovendien komt dit geloof ook voor binnen de newagebeweging en bij bepaalde inheemse religies in Noord- en Zuid-Amerika. Het concept van reïncarnatie is eveneens aanwezig bij enkele kleinere etnische groepen in gebieden die als islamitisch worden aangeduid, zoals de Druzen. In het jodendom staat reïncarnatie bekend als 'Gilgul'. Hoewel het hedendaagse christendom deze opvatting verwerpt, waren er in de vroege fase van het christendom ook aanhangers van reïncarnatie. De opvattingen over reïncarnatie en incarnatie variëren aanzienlijk tussen de verschillende religies, waarbij soms de voorkeur wordt gegeven aan alternatieve terminologie.
Reïncarnatie wordt vaak geassocieerd met het hindoeïsme en boeddhisme. In deze tradities is het concept nauw verbonden met karma, dat een invloed uitoefent op toekomstige levens. Deze leerstelling stelt dat positieve handelingen resulteren in gunstige uitkomsten, zowel in het huidige leven als in toekomstige incarnaties. Dit geldt eveneens voor negatieve handelingen. Daarnaast speelt het kastenstelsel een cruciale rol in de reïncarnatieleer binnen het hindoeïsme. Dit systeem is opgebouwd uit vier primaire kasten.
Er zijn ook individuen die niet tot een van deze kasten behoren: kastelozen of onaanraakbaren. In het kastenstelsel zijn drie concepten van groot belang:
In zowel het boeddhisme als het hindoeïsme wordt de term wedergeboorte vaak geprefereerd boven reïncarnatie, omdat reïncarnatie de suggestie wekt dat er een entiteit is die opnieuw geboren wordt. Het boeddhisme verwerpt echter het idee van een eeuwigdurend 'ik', 'zelf' of 'ziel' (zie ook de Drie karakteristieken). Binnen het boeddhisme wordt reïncarnatie aangeduid als samsara, een onophoudelijke cyclus van nieuwe levens die voortkomt uit de mentale onzuiverheden van de geest. De bevrijding uit deze cyclus wordt nirwana genoemd. In het sikhisme gelooft men dat de lotsbestemmingen worden bepaald door de goede en slechte daden die men verricht, wat men karma noemt. Hun opvatting over reïncarnatie vertoont veel overeenkomsten met die van het boeddhisme en hindoeïsme. In het jaïnisme is er de overtuiging dat Moksha kan worden bereikt, wat staat voor eeuwige gelukzaligheid. Dit kan worden verkregen door goede daden te verrichten, terwijl slechte daden leiden tot karma. De gevolgen van deze slechte daden kunnen zich manifesteren in dit leven of in een toekomstig leven.
Het concept van reïncarnatie wordt binnen bepaalde westerse groeperingen vaak gezien als een leerschool voor het menselijk leven. In het bijzonder binnen de newagebeweging wordt reïncarnatie gepresenteerd als een gunstig principe. Een ziel herboren in een ander levend wezen heeft de kans om via dat wezen nieuwe kennis en ervaringen op te doen. Binnen westerse esoterische tradities wordt het idee van reïncarnatie omarmd, hoewel de interpretaties kunnen variëren. Geïnspireerd door de theosofie, erkennen ook antroposofen, rozenkruisers en andere esoterische groepen, waaronder sommige aanhangers van wicca, het principe van reïncarnatie. Echter, zij verwerpen doorgaans de mogelijkheid van een onaangename terugval naar een "lager bewustzijnsniveau", zoals dat in het hindoeïsme wordt voorgesteld.
Volgens Rudolf Steiner ondergaat de menselijke geest meerdere incarnaties op aarde, met als doel een steeds hogere graad van evolutie te bereiken. Gedurende deze opeenvolgende levens creëert de mens een karma, een soort schuldenbalans, die zowel positieve als negatieve elementen kan bevatten en gedeeltelijk zijn levenslot beïnvloedt. Daarnaast ontwikkelen, volgens Steiner, niet alleen de mens, maar ook de aarde en andere planeten, samen met een geestelijke hiërarchie waarin engelen, aartsengelen en andere hogere wezens zich voortdurend door verschillende evolutionaire stadia bewegen.
Helena Blavatsky, een van de oprichters van de Theosophical Society, definieert transmigratie als de verplaatsing van atomen binnen het lichaam en de lagere principes, in tegenstelling tot het ego of de ziel. Ze legt uit dat transmigratie de beweging van levensatomen door diverse organische levensvormen na de dood inhoudt. Deze atomen, die een integraal onderdeel zijn van het levensprincipe (jiva), ondergaan een onophoudelijke cyclus van transmigratie en zouden uiteindelijk, na ongeveer 3000 jaar, terugkeren om een nieuw lichaam te vormen voor dezelfde monade (de ware ziel). Blavatsky benadrukt bovendien dat leven in alle materie aanwezig is, zelfs in anorganische stoffen die een latente levenskracht bezitten.