Hekserij verwijst in brede zin naar het aanroepen of toepassen van vermeende bovennatuurlijke krachten met als doel invloed uit te oefenen op mensen of gebeurtenissen. In de westerse cultuur ligt de nadruk in het volksgeloof vaak op de kwaadaardige daden van de heks. Moderne vormen van hekserij, waarbij individuen zichzelf identificeren als "heks", breken echter met dit traditionele beeld en leggen de nadruk op positieve elementen zoals de verbinding met de natuur en de gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Desondanks is hekserij een omstreden term en de geschiedenis ervan is veelzijdig. Afhankelijk van de context en de culturele achtergrond waarin het begrip wordt gehanteerd, kan het verschillende betekenissen hebben. Elke cultuur heeft immers zijn eigen ideeën over tradities, geloofssystemen, religies, rituelen, en de relatie tot het hiernamaals en de dood. Vooral binnen het christendom werd hekserij vaak geassocieerd met de overtuiging in een kwaadaardige entiteit, vooral tijdens de moderne tijd, toen Europa werd gekweld door een obsessie met hekserij, wat resulteerde in talloze rechtszaken en de executie van vermeende heksen. In andere, niet-westerse culturen daarentegen, worden heksen vaak gezien als tovenaars of sjamanen die een belangrijke sociale functie vervullen.
In de volksmond wordt een heks vaak gedefinieerd als een persoon, doorgaans een vrouw, die verondersteld wordt over magische krachten te beschikken. Wanneer deze krachten voor positieve doeleinden worden aangewend, wordt zij aangeduid als een witte heks; in tegenstelling, wanneer haar krachten voor kwade doeleinden worden gebruikt, spreekt men van een zwarte heks. In veel sprookjes wordt zij vaak afgebeeld als een bedrieglijke vrouw die anderen schade toebrengt. Ze zijn te herkennen aan specifieke 'stigmata', zoals een rood oog of een duivelsmerk.
De heks wordt vaak gezien als een complexe combinatie van soms tegenstrijdige stereotypen: seksueel vrijmoedig maar psychologisch ondoorgrondelijk; zowel bedreigend als hagelwit, maar tegelijkertijd onweerstaanbaar aantrekkelijk; een fanatieke volgeling van sektarische overtuigingen en een sluwe verleidster; een verfijnde houder van verborgen spirituele wijsheid en een fysiek wezen dat gedreven wordt door instinct in plaats van door redenering.
Heksen zijn daadwerkelijk een realiteit, maar zij beschikken niet over bovennatuurlijke vermogens en vormen geen bedreiging. Een authentieke heks handelt niet in kwaad, leeft in overeenstemming met de natuurwetten en zorgt met toewijding voor zowel mensen als dieren.
In de oudheid waren er geen grootschalige vervolgingen van heksen. Tovenarij, beoefend door zowel mannen als vrouwen, werd niet als een verboden wetenschap beschouwd, maar viel onder de artes incertae. Wanneer een tovenaar of tovenares zijn of haar magische krachten voor een goed doel inzette, sprak men van 'beneficium' (weldaad). In deze context bevond de tovenaar zich vaak op het terrein van wat tegenwoordig alternatieve geneeskunde wordt genoemd. Echter, de toverkracht kon ook worden aangewend voor maleficium (misdaad), wat kon leiden tot vervolging en zelfs executie van de betrokkenen. De basis voor deze vervolging was dus niet de hekserij zelf, maar de gepleegde misdaad. Pas in de 14e eeuw begon de religieuze vervolging van vermeende heksen. Heksen werden nu niet alleen vervolgd vanwege schadelijke tovenarij, maar vooral omdat men geloofde dat zij deze kwaadaardige daden verrichtten door een verbond met Satan en zijn demonen. Degenen die geïnteresseerd waren in tovenarij als occulte wetenschap konden terecht op het Iberisch Schiereiland, met name in Toledo, waar het onderwerp veel belangstelling genoot. Geert Grote (1340-1384) bezat een kist vol 'toverboeken', die hij op verzoek van zijn Rooms-Katholieke biechtvader moest laten verbranden om vergeving voor zijn zonden te verkrijgen. Met de oprichting van de Dominicanen in 1216 kreeg de Rooms-Katholieke Kerk een kloosterorde die zich richtte op het zuiveren van de leer van rituelen en ideeën die niet in overeenstemming waren met de kerkelijke doctrine. Na verloop van tijd gingen de Dominicanen ook heksen vervolgen, omdat zij op basis van kerkelijk recht verdacht werden van het verkrijgen van hun occulte krachten door een pact met Satan. Tovenaars en heksen werden gezien als bondgenoten in het duivelse kwaad dat de christelijke gemeenschap van de juiste weg probeerde af te leiden, en daarom moesten zij worden opgespoord, berecht en veroordeeld. De kerk richtte hiervoor een speciale organisatie op, de Inquisitie, die deze taken op zich nam. De 'heksenwaan' wordt voor het eerst gedocumenteerd in het boek Malleus Maleficarum (Speyer, 1487), geschreven door de Rooms-Katholieke monnik en Dominicaan Heinrich Kramer. Deze man was niet vrij van obsessieve gedachten en vooroordelen, en zijn opvattingen waren in zijn tijd omstreden. Aanvankelijk ontving zijn werk weinig steun binnen intellectuele en kerkelijke kringen. Echter, de religieuze conflicten die West-Europa vanaf het begin van de zestiende eeuw teisterden, creëerden een omgeving van religieus fanatisme. In deze context nam de angst voor heksen groteske vormen aan, wat leidde tot de onterechte veroordeling en executie van vele vrouwen, vaak gebaseerd op 'bekentenissen' die onder dwang waren verkregen. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, vond deze waanzin plaats na de middeleeuwen en bereikte zij haar hoogtepunt in de late zestiende en vroege zeventiende eeuw. In de zestiende en zeventiende eeuw bevond Europa zich in een periode van heksenwaan. Het continent werd gekenmerkt door oorlogen, economische achteruitgang en hongersnoden. In deze omstandigheden werd het zoeken naar zondebokken een gangbare praktijk: heksen werden als de belichaming van het kwaad aangewezen. Vaak waren het mensen die zich niet conformeerden aan de heersende normen of die als eigenzinnig werden beschouwd. Toen de Rooms-Katholieke Kerk haar gezag in de Zuidelijke Nederlanden herstelde, werd de heksenjacht ingezet als een middel om hun macht te legitimeren.