Handoplegging is een ceremonieel gebaar dat in tal van religieuze tradities voorkomt, waaronder het judaïsme (in het Hebreeuws סמיכה, semikhah), de Navajo-cultuur in Noord-Amerika en het Europese christendom. De doeleinden van deze handeling kunnen uiteenlopen, variërend van het toekennen van wijdingen of het overdragen van gezag, tot het verlenen van een (goddelijke) zegen of het bewerkstelligen van een wonderbaarlijke genezing, zowel fysiek als mentaal. Daarnaast worden handopleggingen ook in seculiere contexten toegepast.
Het gebruik van handoplegging als een vorm van paranormale of alternatieve geneeskunde heeft een lange geschiedenis. In het oude Egypte werd deze praktijk al toegepast, zoals blijkt uit de papyrus-Ebers, daterend van ongeveer 1552 v.Chr. In vroegere tijden was deze genezingsmethode wijdverbreid; elke stam of gemeenschap had zijn eigen priester, priesteres of sjamaan die zich bezighield met deze vorm van genezing. De eerste medische beoefenaars waren dan ook vaak priesters, medicijnmannen en sjamanen. West-Europa raakte bekend met deze praktijken door de inheemse Germaanse en Keltische tradities, en later door de invloed van het christendom.
De praktijk van handoplegging binnen de christelijke kerken vindt zijn oorsprong in de tradities rondom Jezus van Nazareth. In het Evangelie volgens Marcus wordt een handoplegging beschreven met de woorden: "Hij nam de kinderen in zijn armen en zegende hen door hun de handen op te leggen" (Marcus 10:16). Daarnaast vermeldt Marcus dat Jezus zieken genas door handoplegging en dat Hij heeft gezegd dat degenen die in Hem geloven, hetzelfde zullen doen: "ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen" (Marcus 16:18). Het gebruik van handoplegging bij ziekte is echter niet terug te vinden in de rituelen van het Jodendom, wat suggereert dat dit een vernieuwing van Jezus zelf was, indien we de evangelisten mogen geloven.
Er zijn geen bewijzen dat Jezus de apostelen ordende door middel van handoplegging. Echter, het boek Handelingen van de apostelen toont aan dat handoplegging de eerste functie was in het vroege christendom. De zeven leerlingen, die de apostelen zouden ondersteunen bij de organisatie van de gemeenschappelijke maaltijden, werden door handoplegging aan hun taak gewijd (Handelingen 6:6). Toen er twijfels ontstonden over de vraag of het evangelie aan de Samaritanen gepredikt mocht worden, werd dit bevestigd door middel van dit ritueel: "Na het gebed legden Petrus en Johannes hun handen op, en zo ontvingen zij de Heilige Geest" (Handelingen 8:17). Simon Magus, die dit waarnam, bood Petrus en Johannes geld aan in ruil voor diezelfde macht. Petrus verwierp dit aanbod met de meest krachtige woorden (Handelingen 8:14-24). Barnabas en Paulus werden door middel van handoplegging aan hun missie gewijd, vermoedelijk door de oudsten van de gemeente in Antiochië (Handelingen 13:2-4). Daarnaast had Paulus de mogelijkheid om de Heilige Geest op zijn leerlingen te laten neerdalen door handoplegging, zoals te zien is bij de leerlingen van Johannes de Doper in Efeze (Handelingen 19:1-7). Hebreeën 6:2 verwijst naar "de leer over het dopen en de handoplegging". In samenhang met Handelingen 8:14-17 en 19:6 wordt doorgaans aangenomen dat handoplegging plaatsvond na de doop. In de pastorale brieven wordt vermeld dat Timoteüs de gave van God ontving na de handoplegging (1 Timoteüs 4:14; 2 Timoteüs 1:6) en er wordt gewaarschuwd om niet te snel handen op te leggen (1 Timoteüs 5:22). In dit laatste geval is het onduidelijk of de handoplegging plaatsvond na de doop of in het kader van het opnieuw toelaten tot de gemeenschapsmaaltijden, nadat de zondaar berouw had getoond. In het verdere vroege christendom bestonden diverse rituelen waarin handoplegging plaatsvond, zoals bij doop, bij geloofsbelijdenis, bij het sluiten van een huwelijk, bij het uitspreken van de vergeving van zonden na belijdenis van zonden en bij het uitdrijven van demonen en boze geesten.
Het ritueel van handoplegging is door de Rooms-Katholieke Kerk overgenomen en wordt toegepast in verschillende sacramenten. Dit gebaar is vooral kenmerkend voor passage-rituelen, waarin de overdracht van de Heilige Geest plaatsvindt, zoals bij de doop, het vormsel, en de wijdingen tot diaken, priester of bisschop, evenals bij bekering. Een essentieel onderdeel van de wijding tot diaken en priester is de "zalving der handen", waarmee de inwijdeling de bevoegdheid verkrijgt om door middel van handoplegging de werking van de Heilige Geest over te dragen. Tijdens het sacrament van de ziekenzalving legt de priester in stilte zijn handen op het hoofd van de zieke. De handoplegging die plaatsvindt bij het katholieke sacrament van het vormsel heeft zijn oorsprong in de vroege christelijke traditie met betrekking tot handoplegging bij pasgedoopten. In de middeleeuwen ontwikkelde zich een traditie waarbij handoplegging werd toegepast op bezetenen, die tegenwoordig vaak als geestelijk gehandicapt worden aangeduid. Gelovige zieken daarentegen ontvingen de zalving. Het sacrament van de ziekenzalving, dat tijdens de pontificaat van paus Innocentius I werd ingesteld, was in principe voorbehouden aan gelovigen die bij hun volle verstand waren, terwijl anderen de handoplegging konden ontvangen. Dit gebruik is terug te voeren op de opvatting dat geestelijk gehandicapten bezeten zouden zijn door demonen. Een vergelijkbare veronderstelling gold in de Nieuwe Tijd voor heidenen (niet-christelijke volkeren) in de Nieuwe Wereld.
Handoplegging heeft niet alleen binnen religieuze contexten plaatsgevonden, maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld door koningen en goeroes. Historisch gezien zijn vorsten vaak goddelijke krachten toegeschreven. Door middel van handoplegging zouden zij in staat zijn om hun onderdanen te genezen, wat als bewijs diende voor hun door God gegeven koningschap. In sommige rijken bleef deze praktijk tot in de 19e eeuw bestaan, en veel monarchen waren er op gebrand deze traditie in stand te houden. Andere heersers, zoals Stadhouder-koning Willem III, beschouwden het echter als 'paaps bijgeloof'. Daarnaast kan een paranormaal genezer, zoals een magnetiseur, ook als handoplegger fungeren. In dit geval is er geen sprake van de 'Heilige Geest', maar van een vermeende overdracht van energie of het beïnvloeden van een zogenaamd aura. Reiki is eveneens een vorm van handoplegging die veel overeenkomsten vertoont met de praktijken van de magnetiseur.